Vraag aan de politiek: Maak ruimte in het onderwijs voor een vernieuwingsregime
Het voortgezet onderwijs kampt met een aantal hardnekkige problemen. Sommigen worden volop besproken in het maatschappelijke onderwijsdebat, andere niet. Het voortgezet onderwijs zou naast het bestaande regime een vernieuwingsregime moeten krijgen. Het zal het gehele onderwijslandschap enorm verrijken.
Waar gaat het maatschappelijke onderwijsdebat over?
Het maatschappelijke onderwijsdebat heeft een aantal vaste onderwerpen en een aantal steeds terugkerende oplossingen. Het lerarentekort is actueel, maar is al wel meer dan 30 jaar in discussie. Vanaf de Commissie Toekomst Leraarschap uit 1993 onder leiding van Andrée van Es. In het Primair Onderwijs (PO) is het tekort ca. 10.000 fte (9,5%). In het Voortgezet Onderwijs (VO) gaat het om ca. 3.800 fte (5,8%). Recent werd uitgerekend dat er meer mensen zijn met een onderwijsbevoegdheid, die niet lesgeven, dan het aantal openstaande vacatures. Een andere berekening die steeds terugkeert is dat als parttime leraren een paar uur extra gaan werken het lerarentekort kan worden opgelost. Het beroep van leraar kan aantrekkelijker gemaakt worden door meer te betalen, maar daar lijkt geen rek meer in te zitten. De voorlopig laatste grote aanpassing was dat de salarissen in het PO zijn opgetrokken naar VO niveau. Het beroep van leraar kent in een overspannen arbeidsmarkt veel concurrentie en het leraarschap is momenteel voor veel jong professionals niet aantrekkelijk genoeg. Te weinig autonomie, te weinig echt bijdragen aan de ontwikkeling van jongeren en teveel werkdruk. De enige duurzame oplossing voor het lerarentekort is het onderwijs anders te organiseren. Als scholen zouden afstappen van de gedachte dat alleen onderwijsbevoegde leraren leerlingen iets kunnen leren, zou er een wereld opengaan van mogelijkheden.
Thuiszitters
Het reguliere onderwijssysteem is voor een groeiende groep niet passend. Uit een recent rapport van Balans blijkt dat er 39.109 thuiszitters en 30.245 vroegtijdig schoolverlaters zijn. Samen 69.354 kinderen/jongeren die geen volwaardig onderwijs krijgen. Tel daar de schoolzitters bij op die het weliswaar volhouden, maar niet echt goed gedijen in het reguliere onderwijs en je ziet een groot probleem. Ook in het televisieprogramma Pointer werd aandacht gevraagd voor de verloren thuiszitter. Het beleid voor thuiszitters is gericht op terugkeer naar het reguliere onderwijs. Niet onlogisch, maar vaak niet passend. Het zou veel beter zijn om opvang en onderwijsinstellingen te creëren waar kinderen en jongeren op zoek gaan naar eigen interesses en passies en vandaar uit ondersteund en begeleid worden. Geen focus op zo snel mogelijk terug naar regulier onderwijs, maar ontwikkelingsgericht maatwerk voor iedere leerling. In sommige gevallen zal dat leiden tot terugkeer naar regulier, maar in andere gevallen iets anders.
Mobiel, sociale media en AI
Een ander geliefd onderwerp is de schadelijke gevolgen van sociale media en het mobieltje. Op menig school is het adagium mobiel in de kluis of thuis doorgevoerd. Met als gevolg meer spelletjes in de pauze en meer fysieke interactie tussen leerlingen. Of de uren schermkijken thuis of elders buiten school ingehaald worden is nog niet bekend. Je hoort vaak dat leerlingen er niets aan kunnen doen dat ze willoos slachtoffer worden van de slimme en verslavende algoritmes van de gehaaide techbedrijven. Maar is het echt ondoenlijk om jongeren kennis te laten opdoen over de werking van die algoritmen en vaardigheden aan te leren dat ze weerstand kunnen bieden aan teveel en fout gebruik van sociale media? En is het geen teken aan de wand als het schoolaanbod het niet kan winnen van de aantrekkingskracht van filmpjes en populaire influencers? En wat te doen met AI (Artificiële Intelligentie) en Chat GTP in het onderwijs? Er zijn scholen waar Chat GTP in de ban is gedaan voor schrijfopdrachten. Dat is waarschijnlijk geen adequaat antwoord op zo’n ingrijpende technologische vernieuwing. Het kan ook anders. Luister eens naar de Podcast Bij de Les waar docenten Annemarie Proost en Eduard van Dam in gesprek zijn met Rory Tol, een AI en Chat GTP expert. Buitengewoon interessante aflevering.
Pisa
De uitkomsten van de internationale Pisa onderzoeken om de drie jaar krijgen ongekend veel aandacht. Met een lang na-ijleffect. Helaas worden de documenten vaak erg vluchtig gelezen. Het blijft vaak beperkt tot de samenvatting en het persbericht dat altijd aangedikt wordt voor media-aandacht. Zorgen over de leesvaardigheid van de 15-jarigen worden opgeblazen tot een derde van onze 15-jarigen is analfabeet. Het gaat er in als koek! Als er een journalist is die eerst de rapporten goed bestudeert en dan pas met een genuanceerd verhaal komt, krijgt nauwelijks aandacht, omdat het momentum voorbij is. Het beeld is al gevormd! Politici zijn ook niet van die uitpluizers. Liever een snelle quote om het journaal te halen. En als het maar flink vaak herhaald wordt, wordt het algemeen als waar aangenomen en verder verspreid. Het weerhoudt scholen ervan om zelf een genuanceerd beeld te ontwikkelen.
Welke problemen krijgen te weinig aandacht in het onderwijsdebat?
Zo’n probleem is de lage motivatie voor lessen van Nederlandse leerlingen. Op dit punt bungelen Nederlandse leerlingen onderaan in de Pisa lijst. Motivatie is nodig om effectief te leren. Zonder motivatie lukt dat niet. Bij jonge mensen wordt de motivatie sterk bepaald door de uitdaging van de taak. Die moet niet te makkelijk zijn – anders kunnen leerlingen afhaken omdat ze het saai vinden – maar ook niet te moeilijk, want dan dreigen leerlingen af te haken omdat ze denken nooit dat niveau te halen. Het valt niet mee in een klas van 25 tot 30 leerlingen dit voor iedere leerling te realiseren. Voor motivatie volg ik graag Maarten Vandesteenkiste met zijn onderscheid tussen gecontroleerde motivatie en autonome motivatie. De gecontroleerde motivatie is meer moetivatie. Het moet van anderen. Bij autonome motivatie gaat het om intrinsieke motivatie (omdat iets leuk of interessant is), maar ook om nut gedreven motivatie (iets doen vanwege ervaren zinvolheid of relevantie) en waarde gedreven motivatie (iets doen omdat het past bij je eigen waarden). Docenten kunnen leerlingen niet motiveren, wel inspireren. Motivatie moet uit leerlingen zelf komen. De school en docenten kunnen wel situaties creëren waardoor motivatie bij leerlingen kan ontstaan. Om dat te bewerkstelligen moeten docenten niet gaan proberen leerlingen te motiveren, maar moeten ze hun denkkracht inzetten om faciliteiten te organiseren waaruit motivatie geput kan worden. Dus als school niet focussen op het resultaat, maar op de weg er naar toe. Het gebrek aan motivatie voor lessen in met name het voortgezet onderwijs is een groot probleem dat veel te weinig aandacht krijgt.
Relatie leraar-leerling
Vrijwel iedereen is het er over eens dat de relatie tussen leraar en leerling de spil vormt in het onderwijs. De leraar die de leerling inspireert om iets te doen. De leerling vindt motivatie bij een inspirerende leraar. De leerling wil erbij horen, wil gezien worden, wil met respect behandeld worden. Er zal een goede relatie opgebouwd moeten worden tussen leraar en leerling. Dat lukt pas als de relatie frequent, intensief en langdurig is. Voor een leraar van een twee-uurs vak is het vrijwel onmogelijk om een hechte band met een leerling op te bouwen. Laat staan met alle leerlingen in een klas. Ook met 1 of 2 uurtjes mentoraat zal dat bij de meeste leerlingen niet lukken. Daar waar de leraar als coach dagelijks met een groep werkt kan die belangwekkende relatie wel opgebouwd worden.
De kern van onderwijzen en lesgeven is volgens pedagoog Gert Biesta: de kunst om de aandacht van de leerling in een andere richting te verleggen. Daarmee opent de docent de deuren naar de wereld en naar de leerling zelf. Maar dan zijn we er nog niet. De leerling moet het accepteren en moet vervolgens als het ware in de nieuwe informatie getrokken worden. Alleen de attentie in een andere richting verleggen is dus niet voldoende. Er zit een ‘gat’ tussen het verleggen van de attentie door de docent en het accepteren door de leerling. Dan volgt er nog een tweede ‘gat’: van accepteren naar verwerken en eigen maken van hetgeen waar de attentie van de leerling op verlegd is. Om nieuwe leerstof te laten begrijpen en beklijven door leerlingen moet het aansluiten bij bestaande kennis. Dan ontstaat er motivatie vanuit de leerling zelf en kan echt leren plaatsvinden. De docent is dus geen actor in een productieproces tot meetbare 'leeruitkomsten’. Docenten proberen met hun lesgeven een reactie op te roepen bij leerlingen. Een goed uitgevoerde les van een leraar is nog geen garantie dat er geleerd wordt. Het lastige van leren is, dat je niet kunt waarnemen als het gebeurt. Je kunt het niet beetpakken. Leren is een autodidactisch en een relationeel proces. De leerling moet het zelf doen en we leren niet zozeer voor onszelf maar voor de ander. De student Medicijnen wil dokter worden om anderen te kunnen genezen. Een leerling van een dansschool wil een spectaculaire move leren om anderen versteld doen laten staan. In het reguliere voortgezet onderwijs gaat een jongere naar school, omdat er een leraar op een bepaald uur klaarstaat om les te geven. Als het onderwijs zo zou worden vormgegeven dat leerlingen ook zelfstandig aan het werk kunnen gaan of met hulp van anderen dan de leraar aan het werk kan, zou het lerarentekort kleiner zijn en zou het zelfstandig werken gestimuleerd worden.
Het welbevinden van leerlingen
Het welbevinden van een groot aantal leerlingen staat onder druk. Het schoolsysteem is gericht op een gemiddelde, maar is voor veel jongeren in de snel veranderende en vaak ingrijpende levensfase tussen 11 en 17/18 jaar niet passend. Er is steeds meer aandacht voor neurodiversiteit. We hebben meer oog voor kinderen en jongeren die een andere bedrading in de hersenen hebben en dus niet allemaal makkelijk in de marsroute van het gemiddelde lopen. Veel jongeren komen tijd tekort om school, huiswerk, een baantje, gamen, sociale media, sport, een hobby, sociale contacten en voldoende nachtrust te combineren. En dan voelen veel jongeren ook nog eens grote betrokkenheid bij maatschappelijke ontwikkelingen als klimaatverandering, alledaags racisme, de opkomst van AI (Artificiële Intelligentie), stikstofproblematiek, de woningcrisis en de oorlogen in Oekraïne en het Midden-Oosten. De oproep van politici tot een oorlogsmentaliteit zal het welbevinden van veel jongeren nog meer onder druk zetten. Volgens Navo baas Mark Rutte zijn de gevaren voor onze vrijheid en veiligheid nu net zo groot, zo niet groter, als in de Koude Oorlog.
Aandacht voor GRIT
Lesgeven is een speciale ambacht en heeft volgens Gert Biesta de heruitvinding van de school nodig. Hij zet zich af tegen het traditionele beeld van wat hij zo mooi noemt: de sage on the stage. De wijze die kennis overdraagt via een verhaal aan leerlingen, die aantekeningen maken en vervolgens het verhaal leren en proberen te reproduceren op een toets. Dit is te mager. School is meer. Het funderend onderwijs moet kinderen en jongeren voorbereiden om veerkrachtig en zelfbewust in de wereld te komen. Dat vergt aandacht voor persoonlijke ontwikkeling, aandacht voor de plek van het individu in de samenleving en aandacht voor de volhoudbaarheid van de planeet. Behalve basisvaardigheden hebben jongeren behoefte aan levenslessen en competenties om te kunnen omgaan met onzekerheid in de toekomst. Dat vraagt om systematische aandacht voor competenties als communicatie, samenwerking, creativiteit, kritisch denken en karaktervorming. Het begrip karaktervorming wordt door professor Angela Duckworth van de universiteit van Pennsylvania uitgewerkt in het begrip GRIT. Dat is de combinatie van passie en doorzettingsvermogen. Jongeren moeten de kans krijgen hun eigen interesses en passies te vinden. Het vergt oefening en je kan er hoop uit putten. Het sluit ook aan bij het werk van journalist en schrijver over onderwijs, Paul Tough. Eigenschappen die je nodig hebt om goed in de wereld te komen zijn: volharding, zelfbeheersing, nieuwgierigheid, zorgvuldigheid, doorzettingsvermogen en zelfvertrouwen. Systematisch aandacht voor de ontwikkeling van deze eigenschappen zou het funderend onderwijs een stuk rijker maken.
Kansenongelijkheid
Er is aandacht voor kansenongelijkheid in het onderwijs, maar diverse voor de hand liggende maatregelen worden niet breed doorgevoerd. Kinderen die opgroeien in een gezin met een rijke context als geen geldzorgen, goede computers en wifi, boeken, goede gesprekken, interessante netwerken, mogelijkheden om te sporten en in aanraking komen met kunst & cultuur, hebben veel meer kansen. Is die rijke context er niet en liggen de verleidingen van negatieve aspecten van de straatcultuur op de loer, dan komen kinderen en jongeren snel op achterstand. Succes in het leven hangt volgens de econoom James Heckman af van: cognitieve vaardigheden, zelfcontrole, doorzettingsvermogen, nieuwsgierigheid, enthousiasme en motivatie. Als het onderwijs een bijdrage wil leveren aan het verkleinen van kansenongelijkheid zou het onderwijs deze elementen centraal moeten stellen in de bedoeling van het onderwijs. En dat vergt meer ontwikkelingsgerichte individuele aandacht voor leerlingen. Een gratis gezonde maaltijd op school helpt tegen de afwezigheid van gezond eten in gezinnen met geldgebrek. En een kantine met alleen (het liefst gratis) gezonde producten. Het zou voor kinderen uit kansarmere gezinnen enorm helpen als ze langer interessante dingen kunnen doen op school. En daardoor de school niet langer zien als een noodzakelijk kwaad, maar een plek waar je kunt ontmoeten, ontdekken en experimenteren zonder last te hebben van het label dat je uit een kansarm gezin komt. Na de reguliere schooltijd meer sport, kunst en drama in de middag en speciale projecten waar kinderen en jongeren zelf voor kunnen kiezen. Waar ze voor gemotiveerd zijn en iets van opsteken. Meer inspirerend aanbod (ook in het weekeinde en tijdens schoolvakanties) vanuit school verkleint de negatieve verleidingen van de straat en biedt kinderen en jongeren die van huis uit minder hebben meegekregen, een veilige plek en meer kansen om zich te ontwikkelen. Kansenongelijkheid ontstaat vooral buiten school, maar school kan veel negatieve kanten compenseren.
Waarom is verandering binnen het systeem zo lastig?
Ook het onderwijsdebat zit in de greep van polarisatie. Filosoof Bart Brandsma, heeft een belangrijk boek geschreven over polarisatie. Zou het in het onderwijs beperkt blijven bij aanwijsbare conflicten, dan is er debat mogelijk en de uitwisseling van argumenten. In een gezamenlijke zoektocht naar het beste of het betere is de kans op stappen voorwaarts mogelijk. Ontaardt de polarisatie in wij-zij-denken dan zijn we verder van huis. De ene groep verschanst zich achter evidence-informed, aanwijsbare leeropbrengsten, handhaving van losse vakken, veel directe instructie, veel toetsen, nadruk op kennis, selectie, concurrentie en ridiculisering van vernieuwingsconcepten. Daar tegenover staan de aanhangers van meer autonomie voor leerlingen en leraren, aandacht voor eigen leervragen van leerlingen, overstijging losse vakken, leerlingen van verschillende leeftijden in een groep met een vaste coach, aandacht voor concepten als Whole Child Development, ontwikkelingsgericht onderwijs, doorbreken leerstofjaarklassensysteem, minder toetsen en examens en meer portfolio’s. In het wij-zij-denken is verbinding vervangen door onoverbrugbare scheiding. Dialoog wordt dan steeds moeilijker.
Huidige schoolsysteem nog steeds in de greep van een industriële organisatie
Het huidige schoolsysteem is opgebouwd om de economie te dienen. Het wordt gekenmerkt door een solide industriële organisatie. In 1843 zag docent Horace Mann (1796-1859) tijdens zijn huwelijksreis in Pruisen een nieuw onderwijssysteem dat volkomen anders was dan wat hij gewend was in zijn thuisbasis in de Verenigde Staten. Daar was het onderwijs gericht op de belangrijkste economische sector: de landbouw. John Gottlieb Fichte (1762-1814) was de bedenker van het nieuwe systeem voor alle jongens tussen 7 en 14 jaar. Een opleiding gericht op een fitter, beter georganiseerd en gehoorzamer leger. De lessen werden op basis van leeftijd, capaciteiten en onderwerp ingericht. Toen Horrace Mann terugkwam in de Verenigde Staten, waren enkele grote industriëlen (Ford, Carnegie, Vanderbilt en Morgan) zeer geïnteresseerd in dit nieuwe systeem. Het bood een uitgelezen kans om meer getrainde en efficiënte fabrieksarbeiders te krijgen. Het huidige onderwijssysteem is nog steeds sterk verwant aan een industriële organisatie die door Frederic Taylor (1856-1915) verder is gebracht in zijn gestandaardiseerde en efficiënte werkplaatsorganisatie. In zijn bekende boek The Principles of Scientific Management staat de kernzin: In the past the man has been first; in the future the system must be first. De efficiënte fabrieksorganisatie is afgekeken van het onderwijs. En die fabrieksorganisatie is vervolgens verder geperfectioneerd en heeft weer model gestaan voor de organisatie van het onderwijs. De organisatieprincipes van de Tweede industriële revolutie zijn nu nog steeds terug te zien in de organisatie van ons middelbaar onderwijs.
Vernieuwingen worden ingekapseld
Net als het kapitalistische systeem kan het onderwijssysteem kleine aanpassingen prima aan. Het systeem is zo sterk dat het een kleine aanpassing inkapselt en dan weer verder kan zonder dat het systeem ingrijpend verandert. Een voorbeeld van de uitgekiende organisatie is dat na de basisschool altijd de 20% hoogste scores op de eindtoets een ticket voor de weg naar de leiders in de economie krijgen: het vwo. Om het laaggeschoolde werk gevuld te krijgen krijgt de 50% laagste scores een ticket voor het vmbo. Dan resteert er een groep van 30% voor de havo. De eindtoets is inmiddels vervangen door de doorstroomtoets. Dat lijkt op verruiming, maar het leerlingvolgsysteem met toetsen vanaf groep 3 zorgt voor de instandhouding van het systeem. Natuurlijk zijn er voorbeelden van leerlingen die zich via vmbo en mbo opwerken naar het hbo, maar het wordt wel steeds lastiger om die opwaartse mobiliteit in de praktijk waar te maken. En de individuele leerling moet over veel GRIT beschikken. Doorstroming naar vervolgonderwijs wordt mogelijk gemaakt na het behalen van een diploma. De inhoud van het geleerde is minder belangrijk dan het papiertje. De prijs van een efficiënte organisatie. Specialiseren in toetsen maken, betaalt voor leerlingen uit. Chunk leren is wetenschappelijk bewezen een succesvolle voorbereiding. Vlak voor de toets flink stampen werkt! Gewoon zweten, weten en vergeten, zoals de belangengroep van leerlingen, LAKS, het zo mooi omschrijft. Learning for the test door leerlingen lokt teaching for the test door leraren uit. Niet zo raar dat de meest gestelde vraag aan iedere leraar is: ’is dit voor de toets?’.
De hiërarchie in het huidige onderwijssysteem is duidelijk: de universiteit is het hoogst haalbare, dan hbo, dan havo, dan mbo, dan vmbo en dan de praktijkschool. Het pleidooi om af te stappen van het hoog-laag-denken is mooi, maar als er niets veranderd aan het systeem, dan is het holle retoriek.
Waarom hebben we een examen nodig na 5 jaar begeleiding?
Een sporttrainer die 5 jaar met een pupil traint weet heel precies wat de pupil kan en nog moet doen. Waarom weten docenten niet precies wat een leerling na 5 jaar havo aan kennis, vaardigheden, inzichten en ervaringen in huis heeft? En of hij of zij klaar is voor een bepaalde vervolgopleiding? Zouden ze dat wel weten dan is het na 5 jaar helemaal niet nodig een centraal examen af te nemen. Dan kan een leerling zo met volle overtuiging doorgestuurd worden naar een vervolgopleiding. Het is toch raar dat docenten dat niet kunnen? Dat komt waarschijnlijk door de opdeling van vakken. Voor het eigen vak durft een docent wel zo’n uitspraak te doen, maar het collectief lukt dat niet.
Het systeem berooft leraren van autonomie
In het voortgezet onderwijs is het curriculum gebaseerd op de van Rijkswege vastgestelde kerndoelen. Voor schoolbesturen is het efficiënt om een methode aan te schaffen die garandeert dat alle kerndoelen behandeld worden. Daarmee wordt de docent gedegradeerd van de deskundige professional tot uitvoerder van wat er van hogerhand is opgelegd. De vrije keuze voor de docent om eigen materiaal te kiezen voor z’n lessen is daarmee teniet gedaan. Natuurlijk kan de individuele docent het wel anders doen, maar als er gezamenlijke toetsen worden afgenomen op basis van de methode, dan wordt het lastig voor die docent om af te wijken. Zou dit gebrek aan ruimte voor professionaliteit van de leraar niet ook een verklaring zijn van het lerarentekort?
Wat zijn de oplossingen voor de echte problemen in het onderwijs?
De oplossing van gesignaleerde problemen hangt af van de opvatting over de bedoeling van het funderend onderwijs? Als het antwoord is: kinderen en jongeren ondersteunen bij de individuele ontwikkeling tot veerkrachtige jongeren met zelfvertrouwen, een positieve relatie tot de samenleving en de natuurlijke omgeving en een passende voorbereiding op een vervolgopleiding of werk, dan moet er echt iets veranderen aan het huidige onderwijs. Geen industriële organisatie meer, maar een ontwikkelingsgerichte organisatie. Niet meer gericht op het gemiddelde van een groep, maar op ieder individu. Maar dan komt de uitdaging. De industriële organisatie met lesroosters, lessentabellen, georganiseerde concurrentie en selectie, kerndoelen, een voorgeschreven curriculum, methodes van de grote uitgeverijen en het leerstofjaarklassensysteem moeten dan wijken voor het organiseren van individuele leerroutes, directe feedback tijdens het leerproces, ruimte voor de eigen leervraag van de leerling, samenhangende leerprogramma’s in school en buiten school, leraren met verschillende rollen, projecten op basis van vragen uit de samenleving, aandacht voor grote maatschappelijke thema’s, aanleren van GRIT en leren respectvol te leven in en met een groep.
Vraag aan de politiek
Het reguliere onderwijs heeft al enige tijd te kampen met een paar hardnekkige problemen, die niet goed opgelost worden binnen het huidige onderwijssysteem. Het is begrijpelijk dat bewindslieden van het ministerie van OCW het niet aandurven om een grootschalige hervorming door te voeren. De kans op de mobilisatie van alle verschillende tegenkrachten is groot. Maar er zal wel ruimte gecreëerd moeten worden voor vernieuwing. Ruimte daarvoor zal innovatie uitlokken. Voor het voortgezet onderwijs zou er naast het bestaande regime een tweede regime kunnen worden gecreëerd. Jongeren kunnen maximaal 7 jaar onderwijs krijgen in het nieuwe regime met een vergoeding aan de school van €9.000 per leerling per jaar. Scholen mogen die 7 jaar naar eigen inzicht invullen met dien verstande dat ze verplicht zijn de Kerndoelen voor het VO in hun programma te borgen en dat ze minstens een jaar gebruiken voor de overgang naar een vervolgopleiding of werk. De vervolgopleidingen kunnen voor leerlingen bepaalde eisen stellen aan toelating. Het laatste jaar zal gebruikt kunnen worden om daarop voor te bereiden. Het dwingt scholen voor voortgezet onderwijs en hogescholen veel indringender met elkaar te communiceren over leerprogramma’s. De scholen in het nieuwe regime zullen zorgen dat leerlingen zeer gemotiveerd aan de start komen van de vervolgopleiding of arbeidsplek.
Het ministerie van OCW zal een aantal universiteiten kunnen vragen om onderzoek te doen naar de activiteiten en resultaten van de scholen in het nieuwe regime.
Michiel Verbeek,